Franciscan Call 4 Peace

LET US RING OUT PEACE TO THE WORLD

×
Franciscan Call 4 Peace

Ter inspiratie

800 jaar geleden, deed Franciscus van Assisi het ondenkbare. Vanuit het kruisvaarderskamp te Damietta in Egypte, trok hij samen met een medebroeder blootvoets en ongewapend naar het kamp van ‘de vijand’ toe. Hij wilde de sultan spreken! De pauselijke legaat en de kruisvaarders hadden hem voor gek verklaard. Hij zou nooit levend van zijn bezoek terugkomen. Maar de sultan van Egypte, Malek Al-Kamil, besliste daar anders over. Enkele dagen later stonden de twee broeders ongedeerd terug in het kruisvaarderskamp. Ze zouden zelfs geschenken meegekregen hebben van de sultan.

Deze vredevolle ontmoeting van mens tot mens in volle strijd, blijft tot op de dag van vandaag tot de verbeelding spreken. Ze blijft ook met een zeker mysterie omhuld. Want noch de sultan, noch Franciscus of één van de aanwezigen, heeft er ooit een letter over op papier gezet. Al in het kruisvaarderskamp deden verschillende verhalen de ronde over wat er precies gebeurd zou zijn. Hoe kan ze ons vandaag de dag inspireren?

QUIA MAIOR EN DE VIJFDE KRUISTOCHT

De ontmoeting van Franciscus met de sultan speelt zich af tegen de achtergrond van de vijfde kruistocht. Sinds Saladin, de oom van de latere sultan Malek Al-Kamil, in 1187 Jeruzalem had ingenomen, waren er al twee grote kruistochten naar het Heilig Land vertrokken. Beiden slaagden er echter niet in hun doel te bereiken. De laatste grote expeditie van 1204 was zelfs totaal ontspoord en geëindigd in de plundering en verovering van het christelijke Constantinopel. Het was moeilijk voor de paus om het westen nogmaals te mobiliseren voor een nieuwe expeditie.

Nochtans, dit keer was de situatie urgenter dan ooit, het Heilig Land moest zo snel mogelijk bevrijd worden, aldus Innocentius III. In zijn bulle ‘Quia Maior’ kondigde hij niet alleen kerkelijke hervormingen aan. Het was ook een onverholen oproep aan het Westen om nog een keer de wapens op te nemen ‘tegen het beest’ van de islam. God gaf gelovigen de kans vertrouwvol voor Hem de wapens op te nemen en te strijden. Deelnemen aan de kruistocht was een dienst aan de Gekruisigde zelf en gaf zekerheid op eeuwige zaligheid. Niet deelnemen was een daad van ongeloof en werd bestraft met eeuwige verdoemenis.

Niet alleen ridders, vorsten en heren werden opgeroepen deel te nemen, ook priesters, bisschoppen en aartsbisschoppen werden aangemaand om troepen te voorzien. Havensteden moesten voor vloten zorgen. Élke gelovige werd aangemaand de wapens op te nemen. Wie zelf niet kon vertrekken, kon een andere ‘pelgrim’ financiële steun bieden. Want pelgrims noemden de kruisvaarders zichzelf, al waren ze gewapend. Offerblokken werden in de kerk geplaatst om de strijd in het Heilig Land financieel te ondersteunen, elke eucharistieviering werd er gebeden voor het Heilig Land, er werden processies gehouden, …

DAMIETTA ALS STRIJDTONEEL

Eind mei 1218 meerden de kruisvaarders aan op de kusten van Damietta. Jan van Brienne, koning van Jeruzalem en één van de militaire leiders over de kruistocht, had in Akko de kruisvaarders ervan overtuigd om de belangrijkste Egyptische havenstad Damietta aan te vallen en het later voor Jeruzalem te verruilen. Na enkele kleinere aanvallen – eerder ter afleiding – in het Heilig Land, vertrokken de eerste kruisvaarders vanuit Akko richting Egypte. Sultan Malek Al-Kamil werd opgeschrikt door de aanval op zijn grondgebied. Begin juni trok hij in allerijl richting Egyptische kust en richtte op enkele kilometers van Damietta een legerkamp op.

Damietta gaf zich niet zomaar gewonnen. Zware kettingen die een toren op een eiland voor de stad met de oevers van Damietta verbonden, verhinderden de toegang tot de Nijl. In augustus 2018 sloegen de kruisvaarders er dankzij een ingenieuze drijvende toren in om de toren te overmeesteren en de kettingen te breken. De weg naar Damietta lag open nu, maar toch zouden de kruisvaarders nog bijna een jaar op de nodige versterking wachten. Tevergeefs zette Al-Kamil in tussentijd enkele tegenaanvallen in, maar hij kon de greep van de christenen op Damietta niet breken. Intussen was de pauselijke gezant Pelagius in het kamp van de kruisvaarders gearriveerd, wat al snel voor de nodige spanningen met Jan van Brienne zorgde.

Ook de sultan had het moeilijk. Hij kreeg af te rekenen met een complot in zijn eigen rangen en hongersnood dreigde voor de inwoners van het belegerde Damietta. Hij deed een vredesvoorstel aan de kruisvaarders die Jeruzalem terug in hun beheer zouden krijgen en stelde een wapenstilstand van 30 jaar voor als de kruisvaarders Egypte zouden verlaten. Er was onenigheid langs de kant van de kruisvaarders. Jan van Brienne wilde het voorstel aannemen aangezien het opzet van de kruistocht daarmee bereikt werd, maar Pelagius gesteund door de meerderheid van de kruisvaarders, vond er geen genoegen in. Hij wilde oprukken tot Caïro en de moslims een definitieve nederlaag toebrengen.

Het is in deze periode dat Franciscus, in augustus 1219, toekwam in het kamp van de kruisvaarders. Met enige moeite kreeg hij de toestemming van Pelagius om de oversteek naar het kamp van de sultan te maken. Aan de wachters van het Egyptische kamp zou hij gezegd hebben dat hij geen moslim wilde worden, noch een boodschap had voor de sultan. Het was God zelf die hem gezonden had!

Niet lang na Franciscus’ bezoek zouden de kruisvaarders het vredesvoorstel van de sultan alsnog afwijzen. Begin november 1219 namen ze Damietta in. Vervolgens rukten ze verder op naar Caïro waar ze in 1221 roemloos het onderspit delfden. De sultan had de sluizen van de Nijl opengezet, waardoor de kruisvaarders door water werden ingesloten. In ruil voor een vrije uittocht uit Egypte, moest het christelijk leger alles afgeven, ook Damietta.

FRANCISCUS, PELGRIM VAN DE WAARHEID

Dat de ‘bedevaart’ van de kruisvaarders naar het Heilig Land een heel andere lading kreeg omdat het om een georganiseerde gewapende strijd ging, weerhield hen er niet van zich pelgrims te noemen. Net als hen was Franciscus naar het Heilig Land vertrokken en vervolgens doorgereisd naar het kruisvaarderskamp in Egypte. Anders dan de kruisvaarders droeg hij geen wapens om ten strijde te trekken. Hij had ook nooit de kruistochten gepredikt noch was hij een diplomaat of strateeg. Hij ging als minderbroeder door het leven, en daarom had hij – ook in Damietta – een heel andere missie.

De leefregel van Franciscus maande de broeders aan zich als pelgrims en vreemdelingenin de wereld te bewegen. De broeders kozen radicaal voor een leven in armoede en eigenden zich niets toe, zelfs geen vaste verblijfplaats of huis. Net zoals pelgrims waren ze overal te gast, hun leven lang. Ze trokken arm rond twee aan twee, zonder stok om zich te verdedigen, zonder eten of drinken, zonder geld. Alleen het getijdenboek hadden ze bij zich om te bidden onderweg! Elk huis waar ze aanklopten, wensten ze de vrede toe waarna ze hun dienstbaarheid aanboden. Soms deden ze klusjes bij mensen in huis, in ruil voor onderdak en wat eten. Het pelgrimschap van Franciscusstaat dus haaks op wat de kruisvaarders er onder verstonden. Voor Franciscus betekende pelgrim zijn ‘onder andermans dak verblijven, in vrede rondtrekken en verlangen naar het vaderland. (CEL2, 59)

Door hun keuze voor bezitloosheid, leefden de broeders een leven van onzekerheid en behoeftigheid. Franciscus had immers ontdekt dat bezit mensen verdeelde. Het leidde tot macht, en zo tot geweld. Daarom lieten de broeders het wereldse leven achter zich om af te dalen naar de periferie van de samenleving. Ze werden zelf arm met de armen en de zieken. Ze werden de gelijke van wie uit de maatschappij werd verstoten en als ‘niets’ werd beschouwd. De broeders werden vaak bespot of beschimpt. Maar ze hadden en verlangden ook niets meer, dus was er niets om te verdedigen. Franciscus, zelf arm geworden, voelde dat er geen barrières meer waren in de ontmoeting. Geen status, geen positie, geen imago meer om te verdedigen. Hij de ander, ook de arme, gewoon als mens tegemoet gaanen van hart tot hart. Tegen beter weten in had Franciscus ondervonden dat het hem vrede gaf om net naar de uitgestotenen toe te gaan en zich dienstbaar op te stellen.

Zo wilde Franciscus broeder zijn van alle mensen. Hij wilde met alle schepselen van God in vrede leven. Niet alleen met zijn medebroeders en zusters binnen de orde of met de bredere kerk. Maar ook met de niet-gelovigen, de moslims en zelfs met de dieren en de hele schepping! Meer nog hij wilde de ‘mindere’ broederzijn, dat wil zeggen, diegene die met vreugde de voeten van de ander wast en zich nederig ten dienste stelt. Dat was het levensmodeldat Franciscus met zijn broederschap wilde uitdragen. Zo wilde Franciscus vrede brengen in de wereld, én in het hart van mensen.

Als minderbroeder én pelgrim trok Franciscus in 1219 dus ook richting Egypte. Ondanks het heersende vijandsbeeld dat moslims als perfide en de islam als een beest afschilderde, wilde hij blootvoets en ongewapend als een pelgrim de sultan tegemoet gaan. Ongetwijfeld begon Franciscus te verkondigen toen hij oog in oog voor de sultan stond. Hij geloofde immers in de kracht van het Woord en in een evangelische manier van handelen. Het evangelie was voor hem dé weg naar vrede en zielenheil voor elke mens. Het martelaarschap schrikte hem niet af. Maar hoewel de sultan aandachtig luisterde, moet Franciscus na een tijdje beseft hebben dat dit bij de sultan zo niet werkte. Ook de sultan was een diepgelovig man. En de islam was zijn weg.

Door de kennismaking met de sultan, verdiepte het pelgrimschap van Franciscus zich. Voor de broeders die onder de moslims gingen leven, voorzag de leefregel van Franciscus enkele heldere aanwijzingen. Als pelgrims gingen ze niet alleen ongewapend, ook moesten ze zich onthouden van elke woordenstrijd of conflict! De broeders mochten zichzelf blijven en belijden dat ze christen waren, maar ‘het huis’ van hun christelijke identiteit mochten ze noch met wapens, noch met woorden verdedigen. De minderbroeders kozen ervoor ten dienste te staan van ‘de andere’, de mindere te zijn, de broeder van elk schepsel van God. En dus ook van moslims. Énkel als het God behaagde mochten ze hun geloof, het Woord, verkondigen in de hoop zo toch het zielenheil van ‘de andere’ te redden.

DE GASTVRIJHEID VAN SULTAN MALEK AL-KAMIL

Vóór Franciscus toekwam in Egypte, wist hij vermoedelijk nog niet veel over de Islam of de moslimwereld, behalve het vijandsbeeld dat de kruistochtideologie hem had voorgekauwd. Sultan Malek Al-Kamil daarentegen had een grote gemeenschap Koptische christenen in zijn rijk. Hij was opgegroeid in een land dat religieuze diversiteit kende.

Qua leeftijd verschilden Franciscus en de sultan slechts 1,5 jaar. Franciscus was vijf en de sultan amper 7 jaar toen Saladin in 1187 de kruisvaarders het onderspit deed delven. Door het Westen ging een schokgolf, maar Malek Al-Kamil stond op dat moment aan de winnende kant van de geschiedenis. Des te meer ook omdat zijn vader, Malik Al-Adil, de broer van Saladin, een belangrijke rol speelde tijdens de strijd om Jeruzalem. Toen de ‘derde kruistocht’ bleef aanslepen, deed Richard Leeuwenhart, de koning van Engeland een vredesvoorstel aan sultan Al-Adil. Om zijn goede trouw te tonen, bood Richard uiteindelijk zelfs het ridderschap aan de oudste zoon van Al-Adil. En dat was niemand minder dan Malek Al-Kamil.

Ondanks de wreedheden die de oorlog in beide kampen losweekte, kreeg Malek Al-Kamil die van jongsaf opgeleid werd om de macht over te nemen in Egypte, van zijn vader ook lessen in bezonnen handelen en diplomatie. Hij was amper twintig jaar toen zijn vader hem onderkoning van Egypte maakte. Naast de belegering van de kruisvaarders die hem verrast had, had Kamil ook af te rekenen met een interne machtsstrijd. Meermaals wordt uit zijn handelen duidelijk hoezeer hij erop gericht was politieke doeleinden te bereiken met zo min mogelijk geweld en slachtoffers. Dit was ook tijdens de vijfde kruistocht zo, zoals blijkt uit de verschillende vredesvoorstellen die hij de kruisvaarders aanbod. Kruisvaarders die krijgsgevangen werden tijdens de strijd, loven Al-Kamil zelfs om zijn vaderlijke houding. En wanneer de kruisvaarders hun kamp vlakbij Caïro onder water zagen lopen, voorkwam Al-Kamil dat ze zouden sterven van hongersnood door hen brood te bezorgen.

In eigen land werd sultan Al-Kamil door de christelijke bevolking als een rechtvaardig en tolerant heerserervaren, al waren er ook restricties voor hen. Malik Al-Kamil was een gelovige en goed geschoolde soennitische moslim die wetscholen stichtte in Egypte, maar tegelijkertijd ook belangstelling toonde voor de christenen. Zo zou hij zich laten genezen hebben door een christelijke kluizenaar in Alexandrië.

Voor sultan Malek Al-Kamil was het dus helemaal niet wereldschokkend om een christelijke ascetisch levende broeder welkom te heten en te ontvangen. Het enige wat hem misschien verwonderd zal hebben is het vuur en bezieling waarmee Franciscus zijn geloof kwam verkondigen, en dat te midden van de zo langdurende strijd. Het zegt iets over de sultan dat hij perfect in staat was een broeder met een religieuze missie te onderscheiden van een strijdende kruisvaarder.

TOT SLOT

Franciscus van Assisi mag dan het initiatief voor de ontmoeting genomen hebben, het was de sultan van Egypte die haar afloop bepaalde door hem gastvrijheid te verlenen.

Van Franciscus leren we nog niet hoe we een interreligieuze dialoog kunnen aangaan, dat leren latere stemmen ons. Voor de minderbroeder uit Assisi was het zijn eerste echte ontmoeting met de islam en met moslims. Wel blijft zijn moed inspireren om de ander niet alleen zonder wapens maar ook zonder woordenstrijd tegemoet te gaan, uit bekommernis om zijn zielenheil.

Hij leert ons een geweldloze houding aan van waaruit we de ander de hand kunnen reiken, zonder onszelf en onze eigen identiteit te verloochenen. Wars van het vijanddenken uit de kruistochtideologie benaderde hij de moslims als schepselen van God. Hij wilde vrede brengen door trouw te zijn aan de Franciscaanse levenswijze en ook onder moslims de mindere te zijn die zijn dienstbaarheid aan de andere betuigt. Op die manier droomde Franciscus van een alsmaar breder en universeler wordend broederschap wereldwijd.

De fijngevoelige sultan van Egypte doorprikt met zijn houding dan weer het veralgemenend denkend over de andere. Hij was perfect in staat Franciscus in zijn geweldloosheid en andersheid te ontvangen, en hem gastvrijheid te bieden in zijn kamp.

Zo kon de ontmoeting vruchtbaar en vredevol zijn, omdat beiden mannen in staat waren een geweldloze ruimte tussen hen in te laten waarin ze elkaar als broeders konden ontvangen.